skip to Main Content

Welke school past bij welk kind?

Kinderen zijn plooibaar maar ze hebben natuurlijk hun eigen karakter en aanleg.
Ouders die de stellingenlijst van het Schoolwaardenkompas invullen, vragen soms voor welke van hun kinderen ze dit moeten doen: “ze zijn zo verschillend”.
Het is inderdaad zo dat de visie op leren en relaties, van de ouders en van het kind zelf, niet altijd bepalend zijn voor de meest geschikte leeromgeving voor het kind.
Voor sommige kinderen is de overstap van een ”linksonder” school naar een “rechtsboven”, een verademing. Zij bloeien op door de ruimte die zij krijgen om zich te ontwikkelen op hun eigen tempo en in hun eigen richting. Maar er zijn ook kinderen die juist de tegenovergestelde stap maken en daardoor de duidelijkheid en sturing krijgen waar zij behoefte aan hebben.
Waar ligt dat aan, en hoe kun je weten welke school “past”? je kunt daar vanuit verschillende hoeken naar kijken.

Ruimte of veiligheid?

Iedereen heeft behoefte aan ruimte en aan veiligheid. Maar iedereen zoekt tussen die twee zijn eigen balans, de optimale combinatie van beiden. Teveel veiligheid is verstikkend, teveel ruimte is beangstigend. (zie voor een uitgebreide beschrijving van deze dynamiek http://www.tamirherzberg.nl/2012/02/19/vertrouwen-in-ontwikkeling/). Een kind dat door de school in een positie wordt gezet die ver afwijkt van de eigen voorkeurspositie, is zoveel energie kwijt aan het herstellen van de balans, dat het niet goed kan leren. Je kunt je hier afvragen of het kind vooral afhankelijk is en veel hulp en instructie nodig heeft, of vooral ondernemend en onderzoekend. Natuurlijk kan een kind leren om zelfstandiger en ondernemender te worden, maar de vraag is wel hoe snel het daar aan toe is. (hierover meer in http://www.tamirherzberg.nl/2008/02/17/hoe-warmer-armen-hoe-wijder-wereld/)  Het is natuurlijk belangrijk dat niet alleen de uitgangspunten van de school hier een rol spelen: uiteindelijk is de kwaliteit van de uitvoering bepalend. Zowel in binding als in autonomie is er immers ruimte voor aandacht en empathie, maar ook voor onverschilligheid en zelfs verwaarlozing.

Omgeving

Bij het kiezen voor een school in de kwadranten rechtsonder en rechtsboven speelt de omgeving een grote rol: het is heel belangrijk voor een kind om vertrouwen te hebben en te krijgen. Als ouders, andere belangrijke volwassenen en de school allemaal uitstralen dat het kind de goede dingen doet, is het veel gemakkelijker dan als er telkens gevraagd wordt: “maar leer je daar nou ook wat?” Veel volwassenen rondom een kind kunnen heel ambivalent zijn in hoe zij voelen en denken over onderwijs. Aan de ene kant voelen zij veel voor de idealen van gelijkwaardige omgang en volle ontplooiing die horen bij het kwadrant rechtsboven, aan de andere kant is de maatschappelijke norm om te conformeren zo sterk en zo wijd verbreid, dat het heel moeilijk is om zich daarvan helemaal los te maken. Vooral in het Voortgezet Onderwijs is dit moeilijk. Niet alleen ouders, maar ook de leraren zelf staan bloot aan een sterke afrekendruk die sterker wordt naarmate de eindstreep nadert. Voor ouders en leraren die niet rotsvast geloven in de intrinsieke drang van het kind om te leren, om de goede dingen te leren en dat op eigen tempo het beste te kunnen, komen er altijd lastige momenten: het kind “doet niets”, alles lijkt stil te liggen en de verleiding is groot om in te grijpen. Als dat op een onduidelijke, halfslachtige manier gebeurt, krijgt het kind allerlei dubbele boodschappen, wordt het heel onzeker, daardoor afhankelijk en aangewezen op sturing van buiten. Het is goed mogelijk om soms boven het kind te gaan staan en soms ernaast, maar niet beide tegelijk: dat is toch erboven, maar dan op een halfslachtige manier.

Kinderen die op een traditionele basisschool hebben gezeten en vervolgens naar een VO-school gaan uit een ander kwadrant, hebben niet dezelfde vanzelfsprekendheden meegekregen als degenen die al vanaf het begin naar bijvoorbeeld een Democratische school zijn gegaan. Het kan maanden, zelfs jaren duren, om de overstap te maken van de ene naar de andere denk- en doe-wereld. Het is die stap die bepaalt of het lukt: alleen als je gelooft dat je echt op de goede weg bent, kun je verder leren. Het is de overtuiging die bepaalt, om een simpele reden: je bent gemotiveerd om te leren als je merkt dat je leert. Als je een brede kijk op leren hebt, zul je bijvoorbeeld merken dat je beter hebt leren samenwerken na een project, en daar voldoening uit halen. Genoeg motivatie voor een nieuw project. Maar als je het beeld hebt dat echt leren iets is wat alleen gebeurt met een leraar en een boekje en huiswerk, dan ervaar je datzelfde project als onnodige rompslomp, en raak je er juist door gefrustreerd en verlies je de motivatie.

Gerichtheid

Erik is vijf en staat elke ochtend heel vroeg op, speelt met zijn lego of gaat naar buiten om van alles te doen in de tuin, waarbij veel van zijn plaats komt en hij zelf altijd heel vies wordt. Als hij geroepen wordt voor het ontbijt komt hij snel even binnen en gaat meteen daarna door met allerlei voor zijn ouders doodvermoeiende acties. Later wil hij “autodirecteur” worden. Zijn zusje Rianne is vier. Zij wordt later wakker, kruipt dan bij haar ouders in bed, ligt daar een half uurtje en vraagt dan: “wat gaan we doen?” Totaal verschillende kinderen, één gezin. Zouden zij zich beiden thuis voelen op dezelfde school?
Een school in het kwadrant rechtsonder en nog sterker, in het kwadrant rechtsboven doet een beroep op zelfregulering. Zelfregulering kun je leren, maar het helpt daarbij om gericht te zijn, graag dingen te willen, zodat je kunt zien dat je wat hebt aan de vaardigheden die je ervoor gebruikt. Om te willen leren lopen, moet je eerst ergens heen willen. Niet elk kind heeft die doelgerichtheid in dezelfde mate.

Bijzondere gebruiksaanwijzing

De vraag naar een passende school wordt vaak gesteld als het gaat om kinderen die op de een of andere manier sterk afwijken van het gemiddelde. In de taal van het kwadrant linksonder wordt dan vaak een label gegeven zoals hoogbegaafd, ADHD etc. Dat label is noodzakelijk omdat de afwijking van het gemiddelde eisen stelt aan de rek van het systeem: een heel beweeglijk kind dat uren achter elkaar stil moet zitten luisteren wordt ongedurig en vormt een probleem voor zichzelf en de omgeving. Het helpt om dit ADHD te noemen, omdat categorisering maakt dat er een systeemoplossing kan worden gevonden. Overigens ontstaat door deze categorisering ten onrechte het beeld dat alle kinderen binnen een bepaalde categorie hetzelfde zijn. Dit beeld is onjuist en maakt dat wij niet goed kijken naar de eigenheid en behoeften van elk specifiek kind. (Zie hierover o.a. hoogleraar Paul Verhaeghe in https://www.youtube.com/watch?v=Wl2y0DJxdiE, en https://www.youtube.com/watch?v=DBvE_Kllt2M 

In de taal van het kwadrant rechtsboven hebben deze labels weinig of geen betekenis omdat er niet met het gemiddelde wordt vergeleken maar alleen naar de eigen ontwikkeling van het kind; iedereen is verschillend en heeft verschillende behoeften. Aangezien het leren niet wordt georganiseerd vanuit groepen die hetzelfde moeten doen en kunnen op hetzelfde moment, vormen veel “eigenheden” nooit een probleem.
Toch betekent dat niet dat elk kind met bijzondere eigenheden het beste af is op een school in het kwadrant rechtsboven. Zo kan het bijvoorbeeld een sterke behoefte hebben aan duidelijke hiërarchische gezagsverhoudingen, aan een externe stok achter de deur, of aan een gemiddelde om zich aan te conformeren. Behoefte aan gezag is bij sommige mensen sterk, zelfs als zij zich ertegen afzetten, of juist om zich ertegen af te kunnen zetten. Ook vindt niet elk kind het prettig om vaak na te denken en in gesprek te gaan over de eigen ontwikkeling: “Doe niet zo moeilijk, zeg nou maar gewoon wat ik moet doen.”

Overwegingen voor ouders

• Waar sta ik zelf?

• Heb ik een duidelijke overtuiging over leren?

• Zie ik het verschil tussen wat goed voor mij zou zijn, en wat goed is voor mijn kind?

• Heb ik vertrouwen in de gekozen benadering? (hoe meer je beweegt in de richting van het kwadrant rechtsboven, hoe belangrijker dat vertrouwen wordt!)

• Heeft mijn kind behoefte aan gezag?

• Wat ervaart mijn kind als structuur? (Zie Erik en Rianne)

• Heeft mijn kind een sterke eigen gerichtheid?

• Is het gemakkelijk om met mijn kind te praten over wat hij/ zij wil, denkt en doet?

• Is mijn kind onderzoekend en nieuwsgierig?

• Is er een klik met de gekozen school? (Zie de opmerking bij vertrouwen)

Naar aanleiding van deze overwegingen helpen wij u graag verder, bijvoorbeeld bij het formuleren van de vragen die u aan een school kunt stellen om erachter te komen of deze goed “matcht” met uw wensen en de behoeftes van uw kind.

Voor verdere informatie en ondersteuning,
bekijk ons
aanbod of neem contact op.